Vierhoeken en cirkels > Hoeken en cirkels
12345Hoeken en cirkels

Voorbeeld 1

Bekijk de applet: omgekeerde stelling van Thales

Bewijs de omgekeerde stelling van Thales:

"Als A C B in A B C recht is, dan ligt C op de cirkel met middellijn A B."

> antwoord

Trek door A een lijn evenwijdig aan C B en door B een lijn evenwijdig aan C A. Die lijnen snijden elkaar in een punt D en A B C D is een parallellogram.
Nu is: C A B = D B A en C B A = D A B (Z-hoeken). Maar C A B + C B A = 90 ° , dus ook C A B + D A B = 90 ° . A B C D is dus een rechthoek.
De diagonalen van een rechthoek zijn gelijk en delen elkaar middendoor.
Hun snijpunt is dus het midden M van A B en bovendien is | C M | = | A M | . De afstanden van A, B, C (en D) tot M zijn gelijk, en M is het middelpunt van een cirkel die door A, B en C gaat en waarvan A B een middellijn is.
Q.e.d.

Opgave 5

In Voorbeeld 1 wordt de omgekeerde stelling van Thales bewezen.

a

Waarom betekent deze stelling dat elke rechthoek een omgeschreven cirkel heeft?

b

Waarom betekent deze stelling dat de hoekpunten van de rechte hoeken van twee rechthoekige driehoeken met dezelfde schuine zijde op dezelfde cirkel liggen?

Opgave 6

Gegeven is A B C met de hoogtelijnen A D en B E. Bewijs dat de punten A, B, D en E op één cirkel liggen.

verder | terug