Goniometrie > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Samenvatten

In dit onderwerp heb je leren werken met vectoren en hun componenten. Maar vooral met sinus, cosinus en tangens. Met deze goniometrische verhoudingen kun je vanuit gegeven lengtes hoeken berekenen. Je werkt vooral in rechthoekige driehoeken, al moet je die vaak wel zelf nog verzinnen. Goniometrie is een heel krachtig hulpmiddel in de meetkunde en je zult dit in de bovenbouw vooral bij wiskunde B en D veel tegenkomen.

De onderstaande opgaven zijn bedoeld om overzicht over het onderwerp "Goniometrie" te krijgen. Dit betreft de onderdelen 1, 2, 3, 4 en 5 van dit onderwerp. Het is nuttig om er een eigen samenvatting bij te maken. De opgaven hieronder zijn bedoeld om je daarbij te helpen.

Je leert in dit onderwerp:

  • het begrip vector en een vector ontbinden in een zijwaartse en een centrale component ( Theorie );
  • sinus en cosinus gebruiken om componenten van vectoren te berekenen ( Theorie );
  • hoeken berekenen met behulp van sinus en cosinus ( Theorie );
  • helling, tangens en hellingshoeken ( Theorie );
  • zijden en hoeken berekenen in rechthoekige driehoeken en dit toepassen meetkundige situaties ( Theorie );

Voorkennis:

  • werken met gelijkvormigheid en de stelling van Pythagoras;
  • verschillende soorten driehoeken en vierhoeken en bijzondere lijnen erin;
  • omtrek en oppervlakte van vlakke figuren bepalen.

Opgave 1

Hiernaast en op het werkblad zie je twee windvectoren (in m/s) en de fietsrichting getekend.

Ontbind deze windvectoren in een component in de fietsrichting en een component loodrecht op de fietsrichting. Bereken deze componenten in één decimaal nauwkeurig.

Opgave 2

Je fietst met een snelheid van 16 km/uur op een lange rechte weg. Je hebt de wind schuin tegen. De windsnelheid is 10 km/uur. Zonder deze wind zou je snelheid 22 km/uur bedragen.

Teken de situatie en bereken de hoek die de windvector met jouw fietsrichting maakt in graden nauwkeurig.

Opgave 3

Bereken van deze driehoeken alle zijden die nog niet bekend zijn in één decimaal nauwkeurig.

Opgave 4

Bereken van deze driehoeken alle hoeken waar een vraagteken in staat in graden nauwkeurig.

Opgave 5

Bij een helling staat een bord dat een hellingspercentage van 15% aangeeft.

a

Hoe groot is de bijbehorende hellingshoek?

b

Als deze helling 2,3 km lang is, welk hoogteverschil zit er dan tussen het beginpunt en het eindpunt ervan?

Opgave 6

Van vlieger A B C D is B D = 20 cm, A = 60 ° en C = 100 ° .

a

Bereken de oppervlakte van deze vlieger.

b

Bereken de omtrek van deze vlieger.

Opgave 7

Je ziet hier één van de stangen van een parasol die het doek opspannen. Deze stang draait om punt T. Het doek wordt opgespannen door het schuifblok om de paal van de parasol omhoog te schuiven. Aan dit schuifblok zit een steun S P die de stang omhoog duwt. Als de parasol is uitgeklapt zit het laagst punt van de stang 2,00 m boven de grond. Er zijn zes van deze stangen.
In de figuur zijn alle afmetingen in cm.

a

Bereken de hoek die de stang maakt met de paal van de parasol in graden nauwkeurig.

b

Bereken hoe hoog punt S boven de grond zit.

verder | terug