Bij het rekenen met breuken is het gelijknamig maken van twee (of meer) breuken een belangrijke vaardigheid. Daarmee zorg je er voor dat de noemers gelijk worden, zodat het gelijksoortige breuken worden. Je zoekt daartoe het kleinste getal dat van beide noemers een veelvoud is.
Als je en gelijknamig wilt maken, dan zoek je het kleinste veelvoud dat
`5`
en
`4`
gemeen hebben.
Dat is en de breuken worden en .
Als je en gelijknamig wilt maken, dan zoek je het kleinste veelvoud dat
`6`
en
`4`
gemeen hebben.
Dat is en de breuken worden en .
Als je en gelijknamig wilt maken, dan zoek je het kleinste veelvoud dat en gemeen hebben.
Dat is en de breuken worden en .
Als je en gelijknamig wilt maken, dan zoek je het kleinste veelvoud dat en gemeen hebben.
Dat is en de breuken worden en .
En nu kun je deze breuken optellen, aftrekken en delen. Bij het vermenigvuldigen van breuken is gelijknamig maken niet nodig, je vermenigvuldigt de tellers met elkaar en de noemers met elkaar.
Soms kun je breuken vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde te delen. Bijvoorbeeld:
(teller en noemer delen door ).
(teller en noemer delen door ).
Belangrijk is nog dat bij breuken de noemer niet kan zijn, want delen door heeft geen betekenis. Daar moet je voortdurend van uit gaan.
Bekijk in de
Maak beide breuken gelijknamig.
Bereken nu , en .
Vermenigvuldig beide breuken met elkaar.
Neem de breuken en .
Maak beide breuken gelijknamig.
Bereken nu , en .
Vermenigvuldig beide breuken met elkaar.
Neem de breuken en .
Welke van beide breuken kun je nog vereenvoudigen? Doe dat eerst.
Tel beide breuken op.
Vermenigvuldig beide breuken.