Los de ongelijkheden met de rekenmachine op. Rond zo nodig af op twee decimalen.
`x^3+3x^2-3gt0`
`2(x-4)^2-5 lt 5x`
`(x+3)^2 lt 5x`
`x^4-3x gt text(-)x^2+3`
Los de ongelijkheden algebraïsch op.
`5 (x-1 ) ^2-9 gt 11`
`x^3 gt x`
`x^3 ≤ 80 x-2 x^2`
`text(-)2x^2 lt 8-x`
`x^2-4 x gt text(-)3`
Twee auto’s rijden op de A1, beide met constante snelheid. Bestuurder A houdt een snelheid van `110` km/h aan. Bestuurder B rijdt met `120` km/h. Als bestuurder B bij de IJsselbrug bij Deventer komt, ligt hij `24` kilometer achter op bestuurder A. Het tijdstip waarop dat gebeurt, is `t=0` . De afstand (kilometer) tot Deventer wordt voorgesteld door `s(t)` .
Stel bij beide auto’s een lineaire functie voor `s(t)` op.
Bereken na hoeveel minuten auto A door auto B wordt ingehaald.
Bereken algebraïsch hoelang hun onderlinge afstand minder dan `4` kilometer is.
Gegeven zijn de functies `f(x)=x^2+px+12` en `g(x)=text(-)x+9` .
Voor welke exacte waarden van `p` snijdt de grafiek van `f` de `x` -as twee keer?
Neem `p=3` en los de ongelijkheid `f(x)ltg(x)` algebraïsch op.
Gegeven is de functie `f` met `f(x)=(x^2-4 )(x^2-9 )` .
Los algebraïsch op: `f(x) ≤ 0` .
Los algebraïsch op: `f(x) lt 36` .