Negatieve getallen > Negatieve getallen optellen
123456Negatieve getallen optellen

Verwerken

Opgave 8

Breng met behulp van pijlen op de getallenlijn de volgende optellingen in beeld en schrijf het antwoord op:

a

5 + - 2

b

- 3 + - 8

c

- 4,3 + 7

d

- 6,4 + - 2,05

Opgave 9

Vul de lege plaatsen in.

a

8 + ... = - 4

b

- 5 + ... = - 19

c

7,03 + - 21,18 = ...

d

... + - 34 = - 12

e

... + - 12 = 10

f

24 + ... = - 1

g

13 + ... = - 5

h

15,4 + - 0,7 = ...

Opgave 10

De scheikundige Ron Onderwater werkt veel met vloeistoffen. Hij heeft een vloeistof van 5 °C en voegt daar een vloeistof aan toe die de temperatuur 8 graden doet afnemen.

a

Wat wordt de temperatuur van de nieuwe vloeistof?

b

De berekening die erbij hoort staat hier gedeeltelijk. Maak de hem af (er staat een + omdat de vloeistof erbij wordt gedaan).
5 + ... = ...

c

Vervolgens voegt hij een vloeistof toe die de temperatuur 12 graden doet afnemen. Welke temperatuur heeft het mengsel nu? Schrijf een bijpassende berekening op als hierboven.

d

De scheikundige schrijft op: - 15 + - 10 = ....
Maak de berekening af en vertel wat hij heeft gedaan.

Opgave 11

Als je werkt met een kompas is je werkelijke koers altijd anders dan je kompas aangeeft. Dat komt omdat de magnetische noordpool niet samenvalt met de werkelijke noordpool. Op iedere plaats op aarde is een correctie nodig. Dat heet de "variatie" . Die moet je optellen bij de koers die je kompas aangeeft.
Je bent bijvoorbeeld ergens waar de variatie - 3 is en je kompas wijst 294° aan. Je werkelijke koers is dan: 294 + - 3 = 291°.

a

Je kompas wijst 21° aan. Wat is je werkelijke koers als de variatie - 9 is? Schrijf ook een berekening op.

b

Je werkelijke koers is 187° en je kompas wijst 201° aan. Hoeveel is de variatie op de plaats waar je je bevindt?

c

Hoeveel is de variatie wanneer je kompas exact de juiste richting aanwijst?

d

Je wilt een koers van 108 aanhouden waar de variatie - 7 is. Welke richting moet je op je kompas aanhouden?

Opgave 12

Hendrik heeft een schuld van € 1250 bij de bank. Toch neemt hij nog eens € 450 van zijn rekening op.

a

Hoe hoog is dan zijn schuld?

b

Schrijf een bijpassende berekening op. Gebruik daarin negatieve getallen voor schuld.

c

Een maand later krijgt hij € 1850 loon. Maar hij geeft meteen € 1200 uit. Bereken zijn nieuwe banksaldo.

verder | terug