Meetkundige berekeningen > Pythagoras
1234567Pythagoras

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

16 eenheden.

b

9 eenheden.

c

25 eenheden. Inderdaad is de oppervlakte van dit vierkant gelijk aan die van de twee andere vierkanten: 9 + 16 = 25 .

d

Omdat 5 × 5 = 25 . Je kunt ook zeggen: Omdat 25 = 5 .

e

Doen.

Opgave 1
a

Zijde A B .

b

Zijden A C en B C .

c

Doen. Bereken de oppervlakte van dit vierkant nu door de oppervlaktes van de vierkanten op de rechthoekszijden op te tellen en niet meer door het vierkant te verdelen.

d

A B = 13 3,61 .

e

De lengte in de tekening klopt bij benadering met het antwoord bij d.

Opgave 2
a

De oppervlakte van dit vierkant is 5 2 + 3 2 = 34 .

b

A B = 34 5,83 .

c

De lengte in de tekening klopt bij benadering met het antwoord bij b.

d

Doen, je kunt het beste oefenen met de applet in de Uitleg . Eventueel oefen je samen met een medeleerling en geef je elkaar rechthoekige driehoeken op.

Opgave 3
a

De oppervlakte van dit vierkant is 4 2 + 3 2 = 25 .

b

A B = 25 = 5 . Een benadering is niet nodig omdat 25 een kwadraat is. Dit komt af en toe voor bij de stelling van Pythagoras.

c

De lengte in de tekening klopt bij benadering met het antwoord bij b.

Opgave 4

P R = c is de hypothenusa, dus 12 2 + 10 2 = c 2 . Dit geeft c 2 = 244 en dus c = 244 15,6 cm.
Conclusie: P R 156 mm.

Opgave 5
a

Beide zijden hebben een lengte van a + b , want ze bestaan elk uit de twee rechthoekszijden van de rechthoekige driehoek A B C achter elkaar gelegd.

b

Ook nu hebben beide zijden een lengte van a + b , want ze bestaan elk uit de twee rechthoekszijden van de rechthoekige driehoek A B C achter elkaar gelegd.

c

Dat is gelijk aan de oppervlakte van de vierkanten I en II plus vier gelijke rechthoekige driehoeken die allemaal gelijk zijn aan A B C .

d

Dat de oppervlakte van vierkant III gelijk moet zijn aan die van de vierkanten I en II samen.

d

De redenering hiervoor ziet er wel sterk uit. Maar er zijn wat haken en ogen...
Hoe weet je bijvoorbeeld zeker dat al die rechthoekige driehoeken binnen de gestippelde vierkanten ook echt gelijk zijn aan A B C ? Een echt zorgvuldig bewijs kun je in de wiskunde alleen leveren binnen een goed opgebouwde theorie. Daarmaak je alleen in de bovenbouw bij vwo wiskunde B kennis mee.

Opgave 6
a

6 2 + 4 2 = A B 2 geeft A B = 52 .

b

Doen. Geef elkaar een opgave op (bijvoorbeeld op papier) en laat de ander het antwoord berekenen. Controleer je antwoord met de applet in Voorbeeld 1.

Opgave 7
a

Doen.

b

18 2 + 30 2 = P R 2 . Dit geeft P R = 1224 34,99 cm.

Opgave 8

A C 2 = 3 2 + 5 2 = 34 , dus A C = 34 .
D E 2 = 5,5 2 + 13,2 2 = 204,49 , dus D E = 204,49 = 14,3 .
K L 2 = 15 2 + 7 2 = 274 , dus K L = 274 .

Opgave 9
a

Nu krijg je: 1,5 2 + Q R 2 = 3,5 2 .
Dit geeft: Q R 2 = 3,5 2 1,5 2 = 10 .
En dus is: Q R = 10 3,16 m.

b

Nu krijg je: P Q 2 + 3 2 = 3,5 2 .
Dit geeft: P Q 2 = 3,5 2 3 2 = 3,25 .
En dus is: P Q = 3,25 1,80 m. De voet van de ladder moet op 180 cm van de muur.

Opgave 10
a

Doen.

b

16 2 + Q R 2 = 30 2 . Dit geeft Q R = 644 23,38 cm.

Opgave 11

Oefen dit goed!

Opgave 12
a

Controleer je antwoorden met de applet. Gebruik het aanvinkvakje.

b

Doen.

Opgave 13
a

Omdat 20 + 20 = 40 geldt in deze driehoek de stelling van Pythagoras: A C 2 + B C 2 = A B 2 . En omdat die alleen in rechthoekige driehoeken geldt, moet deze driehoek dus wel rechthoekig zijn. Ga na, dat C de rechte hoek is.

b

A B 2 = 10 2 + 2 2 = 104
A C 2 = 9 2 + 2 2 = 85
B C 2 = 1 2 + 4 2 = 17
In deze driehoek geldt de stelling van Pythagoras dus niet.

c

A B 2 = 9 2 + 2 2 = 85
A C 2 = 8 2 + 2 2 = 68
B C 2 = 1 2 + 4 2 = 17
In deze driehoek geldt de stelling van Pythagoras. De driehoek is rechthoekig.

Opgave 14
a

Gebruik passer en geodriehoek.
Omdat 4 2 + 5 2 6 2 .

b

Gebruik passer en geodriehoek.
Omdat 5 2 + 12 2 = 13 2 .

Opgave 15

B C 2 = 6 2 5 2 = 11 , dus B C = 11 .
K L 2 = 6,5 2 2,5 2 = 36 , dus K L = 36 = 6 .
D F 2 = 6,5 2 + 2,5 2 = 48,5 , dus D F = 48,5 .
Q S 2 = 6,5 2 5 2 = 17,25 , dus S R 2 = 6 2 17,25 = 18,75 en T R 2 = 18,75 + 2 2 = 22,75 , zodat T R = 22,75 .

Opgave 16

Zie figuur.

Opgave 17

De ladder moet 8 2 + 2 2 = 68 8,25 m lang zijn.

Opgave 18

Het beeldscherm is 189 inch lang en dat is ongeveer 34,9 cm. Dit computerscherm heeft een lengte van 349 en een breedte van 254 mm.

Opgave 19

51200 226,3 cm. Het kleed moet een diameter van minstens 227 cm hebben.

Opgave 20
a

10 2 + 7,5 2 = 12,5 2 , dus deze driehoek is rechthoekig met B als rechte hoek.

b

2 2 + 2 2 3 2 , dus deze driehoek is niet rechthoekig.

c

10 2 + 24 2 = 26 2 , dus deze driehoek is rechthoekig met H als rechte hoek.

d

25 2 + 25 2 = 50 , dus deze driehoek is rechthoekig met K als rechte hoek.

Opgave 21

Het dak bestaat uit twee rechthoeken van 10 m bij 18 4,24 m. De totale dakoppervlakte is daarom ongeveer 42,4 m2.
Daarvoor zijn 742 dakpannen nodig (naar beneden afronden kan vanwege de schoorsteen).
(De maten van het dak zullen ongetwijfeld in werkelijkheid zo worden gekozen dat het met gehele dakpannen kan worden bedekt.)

Opgave 223,4,5-steek
3,4,5-steek
a

Manier 1: een constructie; manier 2: haakse hoek gebruiken; manier 3: de 3,4,5-regel.

b

3 2 + 4 2 = 5 2 , dus in zo'n driehoek geldt de stelling van Pyhtagoras. Het is dus een rechthoekige driehoek.

c

Noem de tussenruimtes tussen de knopen x cm. Je kunt dan een driehoek maken met zijden van 3 x , 4 x en 5 x . Omdat ( 3 x ) 2 + ( 4 x ) 2 = ( 5 x ) 2 , geldt in deze driehoek altijd de stelling van Pythagoras en dus is hij altijd rechthoekig.

Opgave 23Pythagorasbomen
Pythagorasbomen
a

Teken de figuur na.

De kleinste vierkanten zijn 1 bij 1 cm.

b

In het midden komen er vierkanten tegen elkaar en daar is de boom dus niet meer uit te breiden of je moet vierkantjes over elkaar heen leggen.

c

Je moet heel nauwkeurig tekenen. Er komen nog twee stappen bij, maar er zijn nu meer plekken waar "takken" over elkaar gaan lopen.

c

Je moet heel nauwkeurig tekenen. Er komen nog twee stappen bij, maar er zijn nu meer plekken waar "takken" over elkaar gaan lopen.

d

Leuk om zelf eens uit te zoeken. Misschien ontdek je wel dat de hele Pyhtagorasboom altijd binnen een rechthoek past die 6 keer zo lang is als het vierkantje waarmee je begint en 4 keer zo breed.

Opgave 24SvP bewijzen
SvP bewijzen
a

Eerst wordt aangetoond dat de twee gestippelde vierkanten in beide figuren hetzelfde zijn. De oppervlakte van het gestippelde vierkant in de linker figuur is gelijk aan de oppervlakte van vierkant III plus vier gelijke rechthoekige driehoeken die allemaal gelijk zijn aan A B C . De oppervlakte van het gestippelde vierkant in de rechter figuur is gelijk aan de oppervlakte van de vierkanten I en II plus vier gelijke rechthoekige driehoeken die allemaal gelijk zijn aan A B C . En dus moet de oppervlakte van vierkant III wel gelijk zijn aan de oppervlakte van de vierkanten I en II.

b

Bekijk de animatie goed.

c

De zijden ervan zijn a + b .

d

A = c 2 + 4 1 2 a b .

e

Uit c volgt: A = ( a + b ) 2 = ( a + b ) ( a + b ) = a 2 + 2 a b + b 2 .
Uit d volgt: A = c 2 + 4 1 2 a b = c 2 + 2 a b .
Beide uitdrukkingen geven dezelfde oppervlakte weer en zijn dus gelijk. En daaruit volgt a 2 + b 2 = c 2 .

f

Het ziet er mooi uit, maar je moet eigenlijk ook nog aantonen dat het blauwe gebied echt een vierkant is als de hele figuur een vierkant is. Dat gaat met behulp van hoeken...

verder | terug