Je ziet een aantal logo's. Ze staan ook op het werkblad.
Teken in de puntsymmetrische logo's het centrum van symmetrie.
Je ziet de helft van een puntsymmetrische figuur. `C` is het symmetriecentrum. Maak de figuur op het werkblad compleet.
Je ziet in het assenstelsel vierhoek `A B C D` . Teken zelf de figuur in een groter assenstelsel.
Vierhoek `A B C D` wordt gespiegeld in de oorsprong van het assenstelsel. Teken het spiegelbeeld `A' B' C' D'` en schrijf de coördinaten van de beeldpunten op.
Vierhoek `A B C D` wordt gespiegeld in punt `P ( 3, 3 )` . Teken het spiegelbeeld `A'' B'' C'' D''` en schrijf de coördinaten van de beeldpunten op.
Teken in een assenstelsel de punten `A(text(-)3, 2)` , `B(4, 0)` en `C(2, 5)` . Je gaat nu `Delta ABC` spiegelen. Het beeld van `Delta ABC` noem je `Delta A'B'C'` . Schrijf de coördinaten van `A'` , `B'` en `C'` op.
Spiegel `Delta ABC` in de oorsprong `O` van het assenstelsel.
Spiegel `Delta ABC` in punt `P(0, 2)` .
Spiegel `Delta ABC` in punt `B` .
Gegeven zijn de roosterpunten `A (text(-)2, 2 )` , `B ( 4, 4 )` , `C ( text(-)3, 5 )` , `A' ( 2, 0 )` en `B' ( text(-)4, text(-)2 )` . Verder is `Delta A' B' C'` het spiegelbeeld van `Delta A B C` bij spiegelen in punt `P` .
Teken beide driehoeken en punt `P` .
Schrijf de coördinaten van `C'` op.
Welke coördinaten heeft het beeldpunt van een willekeurig punt `A(a, b)` bij puntspiegeling in:
het punt `P(0, 1 )` ;
het punt `Q(3, 4 )` ;
het punt `Q(text(-)3, 4 )` .