`o p p ( d r i e h o e k ) = 1/2 * b a s i s * h o o g t e `
`o p p( g e l i j k z. d r i e h o e k) = 1/4sqrt(3 )*z^2` waarin `z` de lengte van een zijde is.
`o p p ( p a r m ) = b a s i s * h o o g t e `
`o p p ( t r a p e z i u m ) = 1/2*(a+b)*h` waarin `a` en `b` de lengtes van de twee evenwijdige zijden en `h` de hoogte (de afstand tussen beide evenwijdige zijden) is.
`o p p ( c i r k e l ) = πr^2`
, zie
`ΔADC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*1*4=2`
.
`ΔBDC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*4*4=8`
.
De oppervlakte van
`ΔABC`
is
`2+8=10`
.
`ΔADC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*2*4=4`
.
`ΔBDC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*3*4=6`
.
De oppervlakte van
`ΔABC`
is
`4+6=10`
.
`ΔADC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*p*h`
.
`ΔBDC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*q*h`
.
De oppervlakte van
`ΔABC`
is
`1/2*p*h+1/2*q*h=1/2*(p+q)*h=1/2*b*h`
.
`ΔDBC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*6*4=12`
.
`ΔDAC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*1*4=2`
.
De oppervlakte van
`ΔABC`
is
`12-2=10`
.
`ΔDBC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*(p+b)*h`
.
`ΔDAC`
is een halve rechthoek met oppervlakte
`1/2*p*h`
.
De oppervlakte van
`ΔABC`
is
`1/2*(p+b)*h-1/2*p*h=1/2*b*h`
.
`CS=6*sin(55^@) ~~ 4,915` .
De oppervlakte van `DeltaABC` is dus: `(1/2)*AB*CS=(1/2)*8*6*sin(55^@)~~19,66` .
De oppervlakte van een cirkel kun je benaderen door de oppervlakte van een regelmatige
`n`
-hoek waarvan de hoekpunten op de cirkel liggen. Die benadering wordt steeds beter
als
`n`
groter wordt.
Die regelmatige
`n`
-hoek bestaat uit
`n`
gelijkbenige driehoeken met basis
`b≈ (2 pi r) /n`
en hoogte
`h≈r`
. (Ook dat klopt steeds beter als
`n`
groter wordt.)
De oppervlakte van de cirkel is de oppervlakte van
`n`
van die driehoeken, dus:
`n*1/2*b*h≈n* (2 pi r) /n*r=pi r^2`
.
De oppervlakte is `0,5 *0,5 *2 +1,5 *2 +0,5 *1 *2 =4,5` cm2.
Trek bijvoorbeeld diagonaal
`AC`
. Er ontstaan dan de twee driehoeken
`ACD`
en
`ABC`
.
De oppervlakte is
`0,5 *1,5 *2 +0,5 *3 *2 =4,5`
cm2. En dit is natuurlijk hetzelfde antwoord als bij a. De diagonaal zorgt er enkel voor
dat het trapezium op een andere manier in stukken wordt verdeeld.
`0,5 *(3 +1,5 )*2 =4,5` cm2.
oppervlakte (a)
`=1/2*4 *13 sin(40^@)≈16,71`
oppervlakte (b)
`=3 *13 sin(50^@)≈29,88`
oppervlakte (c)
`=1/2*4 *5 -1/4*pi*2^2≈6,86`
oppervlakte (d)
`=1/2*π* (sqrt(18 ) /2) ^2-(1/4*pi*3^2-1/2*3 *3 )=4,5`
oppervlakte (e)
`=1/2*pi*3^2-pi*1,5^2≈7,07`
`2 *0,5 *6 *2 =12`
De hoogtes van de twee driehoeken `ACD` en `ABC` waarin je de vlieger verdeelt, veranderen daardoor niet, zelfs niet als dit snijpunt op het verlengde van `AC` ligt.
De oppervlakte van een vlieger met diagonalen met lengtes `p` en `q` is: `opp(vlieger) =1/2*p*q` .
De figuur kun je verdelen in zes gelijke gelijkzijdige driehoeken. De hoogte van zo'n driehoek is `(2,5)/(tan(30^@))` .
De oppervlakte van de hele regelmatige zeshoek is `6 *0,5 *5 *(2,5)/(tan(30^@))≈64,95` cm2.
De figuur kun je verdelen in vijf gelijke gelijkbenige driehoeken met tophoeken van `(360^@)/5=72^@` . De hoogte van zo'n driehoek is dan `(2,5)/(tan(36^@))` .
De oppervlakte van de hele regelmatige vijfhoek is `5 *0,5 *5 *(2,5)/ (tan(36^@)) ≈43,01` cm2.
De figuur kun je in twintig gelijke gelijkbenige driehoekjes verdelen met tophoeken van `360/20=18^circ` . De hoogte van zo'n driehoek is `5*cos(9^@)` en de basis `2*5*sin(9^@)` .
De oppervlakte is `20 *0,5*2*5 sin(9^@)*5 cos(9^@)≈77,25` .
Ongeveer `π*5^2-77,25 ≈1,29` .
Omdat `60/360=1/6` is deze sector `1/6` deel van de cirkel.
De oppervlakte van de cirkelsector is `1/6*pi*2^2≈2,09` .
De oppervlakte van de cirkelsector is `75/360*pi*1,5^2≈1,47` .
De halve sectorhoek `α` bereken je uit `sin(α)=2/3` . Dit geeft `α≈41,8^@` .
De oppervlakte van de cirkelsector is ongeveer `(83,6)/(360)*pi*3^2` .
De oppervlakte van de driehoek is
`0,5*4*sqrt(3^2-2^2)`
.
Dus de oppervlakte van het segment is
`(83,6)/(360)*pi*3^2-2*sqrt(5)≈2,10`
.
Oppervlakte figuur I:
`1/2*6 *7 sin(20 ^@)≈7,18`
.
Oppervlakte figuur II:
`1/2*(7 +3 )*7 sin(50 ^@)≈26,81`
.
Oppervlakte figuur III: De oppervlakte van deze figuur is het verschil van een gelijkbenige driehoek met zijden van `13` en een gelijkbenige driehoek met zijden van `5` . De basis van de hele figuur is dan `2 *13 sin(15 ^@)≈6,73` en de hoogte van de kleine gelijkzijdige driehoek is `sqrt(5^2- (13 sin(15 ^@)) ^2)≈3,70` . De hoogte van de hele figuur is `13cos(15)~~12,56` .
De gevraagde oppervlakte is `2*(0,5*13sin(15^@)*13cos(15^@)-0,5*13sin(15^@)*sqrt(5^2- (13 sin(15 ^@)) ^2))~~29,81` .
Oppervlakte figuur IV:
`2 *(1/4pi*3^2-1/2*3 *3 )≈5,14`
.
Oppervlakte figuur V:
`1/4pi*6^2-2 *1/2pi*3^2+2 *(1/4pi*3^2-1/2*3 *3 )≈5,14`
.
`pi*5^2-8 *1/2*2*5 sin(22,5^@)*5 cos(22,5^@)≈7,83` cm2.
De figuur bestaat uit drie cirkelsegmenten en drie gelijkzijdige driehoeken.
De oppervlakte van zo'n cirkelsegment is `1/6*pi*30^2=150pi` .
De oppervlakte van zo'n gelijkzijdige driehoek is `1/2*30*sqrt(30^2-15^2)=15sqrt(675)` .
De totale oppervlakte is `3 *150pi+3 *15sqrt(675)≈2583` cm2.
De omtrek is `3 *30 +1/2*2 pi*30 =90 +30 pi≈184` cm.
`sqrt(3)-1/2pi`
Dit is het geval als de oppervlakte van het trapezium dat de voorkant van de bak vormt,
in twee gelijke delen wordt verdeeld. Dit trapezium heeft een oppervlakte van
`1/2*(40 +50 )*30 =1350`
cm2.
Als de hoogte van de onderste helft
`h`
is, is met gelijkvormigheid aan te tonen dat de langste van de twee evenwijdige zijden
van dit trapezium gelijk is aan
`40 +1/3h`
. De oppervlakte van dit onderste trapezium is de helft van de oppervlakte van het
hele trapezium, dus
`1/2*(40 +40 +1/3h)*h=675`
.
Dit geeft
`80 h+1/3h^2=1350`
ofwel:
`h^2+240 h-4050 =0`
.
Hieruit vind je
`h= (text(-)240 +sqrt(73800 )) /2≈15,83`
cm.
De oppervlakte van de waterspiegel is ongeveer `(40 +1/3*15,83 )*200 ≈9055` cm2.
`s` staat voor de halve omtrek. De omtrek bereken je door `a` , `b` en `c` bij elkaar op te tellen, ofwel: `a+b+c` . De helft daarvan is `(a+b+c)/2` . Dus `s=(a+b+c)/2` .
De rechthoekszijden van deze driehoek zijn `3` cm en `4` cm lang. Die kun je meteen als basis en hoogte gebruiken. Er geldt dan: oppervlakte (driehoek) `= 1/2 *` basis `*` hoogte.
Invullen geeft: oppervlakte (driehoek) `= 1/2 * 3 * 4=6` cm².
oppervlakte
`=6`
cm²
Dit klopt, want het is dezelfde uitkomst als bij b.
Bereken eerst `s` met de formules die je bij a hebt gevonden. Je vindt dan: `s=(a+b+c)/2=(12,9+9,3+11,8)/2=34/2=17` . Dus `s=17` .
oppervlakte `~~52,83` cm².
De omtrek van de baan van de maan is ongeveer `2 π*384450 ≈2415256` km. De snelheid van de maan in zijn baan om de aarde is dus ongeveer `2415571/(27,32) ≈88418` km per dag. Dat is ongeveer `88406:24=3684` km/h.
De omtrek van de baan van de Maan is ongeveer `2 π* 149,6 * 10^6 ≈ 940*10^6` km. De snelheid van de aarde in zijn baan om de zon is dus ongeveer `(940*10^6)/(365,25) ≈ 2,573 * 10^6` km per dag. Dat is ongeveer `0,107 * 10^6 = 107*10^3` km/h.
Oppervlakte figuur I: `19,28` .
Oppervlakte figuur II: `14,15` .
Oppervlakte figuur III: `16,5` .
Oppervlakte figuur IV: `2pi~~6,28` .
De oppervlakte van het gearceerde gebied is ongeveer `0,92` .