Als je de `15` meisjes op een rijtje zet en je kiest er `2` uit om kleurenblind te zijn, dan heeft dat een kans van `0,004^2*0,996^13` . Op deze manier kan je op `((15),(2))` manieren twee meisjes uitkiezen, dus dat geeft `text(P)(15M=2)=((15),(2))*0,004^2*0,996^13 approx 0,0016` .
Noem `K=10J+15M` .
`text(P)(K=2)=` `text(P)(10J=2 text( en ) 15M=0)+text(P)(10J=1 text( en ) 15M=1)+text(P)(10J=0 text( en ) 15M=2)` , waarbij
`text(P)(10J=2 text( en ) 15M=0)=text(P)(10J=2)*text(P)(15M=0)=((10),(2))*0,08^2*0,92^8*0,996^15`
`text(P)(10J=1 text( en ) 15M=1)=text(P)(10J=1)*text(P)(15M=1)=` `((10),(1))*0,08*0,92^9*((15),(1))*0,0004*0,996^14`
`text(P)(10J=0 text( en ) 15M=2)=text(P)(10J=0)*text(P)(15M=2)=0,92^10*((15),(2))*0,0004^2*0,996^13`
Hieruit volgt `text(P)(K=2) approx 0,141` .
`text(E)(X)=0*0,92+ 1*0,08=0,08`
`sigma(X) = sqrt((0-0,08)^2*0,92 + (1-0,08)^2*0,08) ≈ 0,27`
Je gaat ervan uit dat de aselecte trekking van de ene westerse man niet afhangt van die van een andere westerse man. (Dat mag je alleen maar aannemen omdat er heel veel westerse mannen zijn.)
`text(P)(K=4 )=0,08^4*0,92^6*((10),( 4) )≈0,0052`
`text(Var)(K) = text(Var)(10X) = 10*text(Var)(X)`
.
Omdat
`sigma(K) = sqrt(text(Var)(K))`
is
`sigma(K) = sqrt(10) * sigma(X)`
.
`text(E)(Y)=0*0,996+1*0,004=0,004`
`text(Var)(Y)=(0-0,004)^2*0,996+(1-0,004)^2*0,004=0,003984` dus `sigma(Y)=sqrt(0,003984) approx 0,063` .
`text(E)(L)=100*0,004=0,4` en `sigma(L)=sqrt(100)*sigma(Y) approx 0,63` .
Bij het gooien van twee dobbelstenen is de kans op zeven ogen `6/36=1/6` ; dit is hier dus de kans op `X=1` . De kans op iets anders dan zeven ogen is dus `5/6` .
Je ziet de kansverdeling voor `X` :
`x` | `0` | `1` |
`text(P)(X=x)` | `5/6` | `1/6` |
`text(E)(X)=0*5/6+1*1/6=1/6`
`text(Var)(X)=(0-1/6)^2*5/6+(1-1/6)^2*1/6=5/36` dus `sigma(X)=sqrt(5)/6` .
`text(P)(A = 3) = (1/6)^3 * (5/6)^9 * ((12),(3)) approx 0,1974`
`text(E)(A) = 12 * 1/6 = 2` en `sigma(A) = sqrt(12 * 5/36) approx 1,29` .
Per worp zijn er hier twee uitkomsten: "zes" of "niet zes" . Een worp met één dobbelsteen is onafhankelijk van andere worpen met die dobbelsteen of worpen met andere dobbelstenen.
`text(P)(X = 6) = (1/6)^6 * (5/6)^4 * ((10),(6)) approx 0,0022`
Voer in op de GR: binompdf(10,1/6,6).
Voer in: binomcdf(10,1/6,6). Zo krijg je `text(P)(X le 6) approx 0,9997` .
Noem
`X`
het aantal keren dat je zes gooit. Je zoekt
`text(P)(X=5|n=30 text( en ) p=1/6)`
.
Voer in: binompdf(30,1/6,5). De kans is ongeveer
`0,1921`
.
Noem
`A`
het aantal keren dat je een
`1`
of
`2`
gooit.
Dan is
`text(P)(A le 10 | n = 30 text( en ) p = 1/3)~~0,5848`
.
Dat een willekeurig schot één op de vijf keer in de roos komt, betekent dat de kans van een schot in de roos `1/5=0,2` is.
Voer in: Y1=binompdf(15,0.2,X). De tabel is de kansverdeling.
`x` | 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
`text(P)(X=x)` | 0,0352 | 0,1319 | 0,2309 | 0,2501 | 0,1876 | 0,1032 | 0,0430 | 0,0138 | 0,0035 | 0,0007 | 0,0001 | 0,0000 | 0,0000 | 0,0000 | 0,0000 | 0,0000 |
`text(E)(X)=n*p=15*0,2=3` en `sigma(X)=sqrt(n*p*(1-p))=sqrt(15*0,2*0,8) approx 1,55` .
Voer in: binompdf(50,0.08,6)
`text(P)(K = 6 | n = 50 text( en ) p = 0,08) approx 0,1063`
Voer in: binomcdf(50,0.08,6)
`text(P)(K le 6 | n = 50 text( en ) p = 0,08) approx 0,8981`
`text(P)(K >= 6 | n = 50 text( en ) p = 0,08) = 1 - text(P)(K le 5 | n = 50 text( en ) p = 0,08)`
Voer in: 1-binomcdf(50,0.08,5)
`text(P)(K >= 6 | n = 50 text( en ) p = 0,08) approx 0,2081`
Dit is een binomiaal kansproces met slagingskans `0,8` (per patiënt). De verwachting is dus `4*0,8=3,2` patiënten.
`0,8^4= 0,4096`
`0,8^2 * 0,2^2 = 0,0256`
`((4),(2))*0,8^2*0,2^2=0,1536`
Je kunt ook binompdf(4,0.8,2) op de GR invoeren.
Let op dat je hier kijkt naar de kans dat een patiënt griep krijgt, en die kans is `0,2` .
Voer in: binomcdf(4,0.2,2)
De kans is `0,9728` .
Voer in: binomcdf(15,0.15,8)
De kans is ongeveer `0,9999` .
Voer in: binomcdf(55,0.35,9)
De kans is ongeveer `0,0019` .
Voer in: binomcdf(100,0.45,54)-binomcdf(100,0.45,41)
De kans is ongeveer `0,7301` .
Hier is `text(P)(X le 2 text( of ) X ge 5)=1-text(P)(X=3 text( of ) X=4)` .
Voer in: 1-binompdf(8,1/3,3)-binompdf(8,1/3,4)
De kans is ongeveer `0,5562` .
Voer in: 1-binomcdf(16,0.15,8)
De kans is ongeveer `0,0002` .
Noem `X` het aantal correcte antwoorden. Dan is `text(E)(X)=32*0,25=8` .
Je haalt een voldoende als
`X>16`
.
De kans die je zoekt, is dus
`text(P)(X gt 16)=1-text(P)(X le 16) approx 0,0006`
.
Voer in op de GR: 1-binomcdf(32,0.25,16).
`sigma(X)=sqrt(32*0,25*0,75) approx 2,4495`
Voer in: binomcdf(20,0.45,6)
De kans is ongeveer `0,1299` .
Hier is `text(P)(X gt 8)=1-text(P)(X le 8)` .
Voer in: 1-binomcdf(15,0.35,8)
De kans is ongeveer `0,0422` .
Hier is `text(P)(X ge 46)=1-text(P)(X le 45)` .
Voer in: 1-binomcdf(50,0.55,45)
De kans is ongeveer `0,1121` .
Voer in: binomcdf(25,0.25,5)
De kans is ongeveer `0,3783` .
Hier is `text(P)(X lt 16)=text(P)(X le 15)` .
Voer in: binomcdf(30,0.45,15)
De kans is ongeveer `0,7691` .
Noem
`X`
het aantal getrokken hartenkaarten. Dan is de kans die je zoekt
`text(P)(X le 3 | n = 6 text( en ) p = 0,25) approx 0,9624`
.
Voer in: binomcdf(6,0.25,3).
De kans die je zoekt, is
`text(P)(X > 3 | n = 6 text( en ) p = 0,25) = 1 - text(P)(X le 3 | n = 6 text( en )
p = 0,25) approx 0,0376`
.
Voer in: 1-binomcdf(6,0.25,3)
De kans bij één trekking op een zwarte kaart is
`0,5`
.
De kans die je zoekt, is
`text(P)(X le 2|n=6 text( en ) p=0,50) approx 0,3438`
.
Voer in: binomcdf(6,0.5,2)
De kansen per kaart veranderen nu doordat het totaal aantal kaarten verandert. De kans op de eerste keer harten is `0,25` . Maar de tweede keer zijn er dan nog maar `12` hartenkaarten op de `51` kaarten.
Voer in: Y1=binomcdf(18,0.45,X)
In de tabel vind je `x = 0, 1, 2, ..., 9` .
Hier is `text(P)(X gt x)=1-text(P)(X le x)` . Voer in: Y1=1-binomcdf(12,1/3,X)
In de tabel vind je `x =7, 8, ..., 12` .
Hier is `text(P)(X ge 4)=1-text(P)(X le 3)` . Voer in: Y1=1-binomcdf(X,0.20,3)
In de tabel vind je `x = 4, 5, 6, 7` .
(Merk op dat `x le 3` niet realistisch is.)
Voer in: Y1=binompdf(X,0.25,3)
In de tabel vind je `x = 3, 4, ...,9vvx ge 14` .
(Merk op dat `x le 2` niet realistisch is.)
Hier is `text(P)(X ge 10)=1-text(P)(X le 9)` . Voer in: Y1=1-binomcdf(50,X,9) en Y2=0.2
Met de intersect-functie vind je `0 le x le 0,148` .
Voer in op de GR: Y1=binompdf(9,X,4) en Y2=0.2.
Met gebruik van de intersect-functie vind je
`0,328 lt x lt 0,565`
.
Dit is een binomiaal verdeelde stochast met slagingskans `0,2` en steekproefgrootte `20` . Voer in: binomcdf(20,0.2,2)
De kans is ongeveer `0,2061` .
Dit is een binomiaal verdeelde stochast met slagingskans
`0,2`
. De steekproefgrootte weet je niet.
Je moet een
`a`
bepalen zodat:
`text(P)(X le 1 | n = a text( en ) p = 0,2) < 0,1250`
.
Voer in: Y1= binomcdf(X,0.2,1)
In de tabel kun je aflezen dat de groep uit minstens `17` personen moet bestaan.
De verwachting is
`n * p = 8/3`
en de variantie is
`n * p * (1 - p) = 16/9`
.
Hieruit volgt:
`p = 1/3`
en
`n = 8`
.
Dus
`text(P)(X = 4 | n = 8 text( en ) p = 1/3) approx 0,1707`
.
Bij zuiver gokken mag je verwachten `1/4` deel goed in te vullen. Dus `50*1/4 approx 12` goed is een `1,0` en daarna reken je de score lineair.
Hier is `text(P)(X >= x) = 1 - text(P)(X le x - 1) le 0,03` . Voer in op de GR: Y1=1-binomcdf(50,0.25,x-1). In de tabel kun je aflezen dat `x ge 19` . Dit correspondeert met `18` of meer goede antwoorden.
Bij de puntentelling van a krijg je `(10-1)/(50-12)=9/38` punten voor elke vraag die je goed beantwoordt na de eerste `12` . Dit betekent dat je bij deze puntentelling een score van `1+6*9/38 approx 2,4` haalt bij het goed beantwoorden van `18` vragen, terwijl je bij de tweede puntentelling dan dus een `4,0` hebt. De tweede methode is duidelijk soepeler.
`30` vragen goed geeft `30*0,2=6,0` . Verder gokt ze er `20` , dan mag je verwachten dat ze er `20*1/4=5` goed heeft: daar krijgt ze `5*0,2=1` punt voor. Ze mag dus verwachten een `7,0` te krijgen.
`1,6`
punten betekent minstens
`8`
vragen goed gokken en
`text(P)(X ge 8 | n = 20 text( en ) p = 0,25)`
.
Hier is
`text(P)(X ge 8)=1-text(P)(X le 7) approx 0,1018`
.
Voer in: 1-binomcdf(20,0.2,7)
Als je `n` zeker goede antwoorden hebt, moet je er nog `35-n` goed gokken om minstens een `7,0` te halen. De grootte van je Bernoulli-experiment is dan nog `50-n` .
Nu moet dus:
`text(P)(X >= 35 - n | N = 50 - n text( en ) p = 0,25) gt 0,90`
.
Dit betekent:
`text(P)(X le 34 - n | N = 50 - n text( en ) p = 0,25) lt 0,10`
.
Voer in: Y1=binomcdf(50-X,0.25,34-X)
In de tabel kun je aflezen dat
`n ge 33`
.
`text(E)(K) = 5` en `sigma(K) = sqrt(2,5) approx 1,58` .
`text(E)(L) = 500` en `sigma(L) = sqrt(250) approx 15,81` .
`≈0,0031` .
`≈0,9437` .
`7,5`
`≈0,3770` .