Als een bepaalde variabele
`X`
van het toeval afhangt, noem je
`X`
een toevalsvariabele. Bij elke waarde die
`X`
kan aannemen, kun je de bijbehorende kans berekenen (vanuit een kansboom).
Zet je al die kansen op een rij, bijvoorbeeld in een tabel, dan is dat een kansverdeling van
`X`
.
Noem je bij het werpen met twee dobbelstenen het aantal zessen `X` , dan is `X` een voorbeeld van zo'n toevalsvariabele. De bijbehorende kansverdeling haal je uit de kansboom.
`x` | `0` | `1` | `2` |
`text(Ρ) (X=x)` | `25/36` | `10/36` | `1/36` |
Ga na dat de som van alle kansen in zo'n kansverdeling `1` is.
Gemiddeld komt er per worp met twee dobbelstenen
`0 *25/36+1 *10/36+2 *1/36=12/36=1/3`
keer een zes voor.
Dat heet de verwachtingswaarde van het aantal zessen bij het werpen met twee dobbelstenen: bij gemiddeld één op
elke drie worpen (met twee dobbelstenen) komt een zes voor. Als je de dobbelsteen
maar vaak genoeg werpt.