De populatie is de totale partij kunstmest.
De steekproef zou moeten bestaan uit
`10`
op aselect gekozen plaatsen in de partij genomen kleine hoeveelheden kunstmest.
Een kwantitatieve variabele.
Gemiddelde
`~~14,1`
m% en spreidingsbreedte
`1,1`
m%.
Dus de relatieve spreiding is
`(1,1)/(14,1)*100 ~~ 7,8`
%.
Dit getal zegt iets over de precisie van de metingen, want het gaat over de spreiding ervan.
Nee, `7,8 gt 3` %.
Plak deze gegevens in Excel, dat werkt veel gemakkelijker.
Gemiddelde groep A:
`6,0`
.
Gemiddelde groep A:
`6,5`
.
Groep A: `Q_1 = 4,5` , mediaan `6,2` , `Q_3 = 7,3` .
Groep B: `Q_1 = 5,0` , mediaan `6,5` , `Q_3 = 7,4` .
Zie figuur.
Groep A: `IQR = 7,3 - 4,5 = 2,8` , `Q_3 + 1,5*2,8 = 11,5` , `Q_1 - 1,5*2,5 = 0,3` en alle cijfers zitten daar tussen.
Groep B: `IQR = 7,4 - 5,0 = 2,4` , `Q_3 + 1,5*2,4 = 10,0` , `Q_1 - 1,5*2,4 = 1,4` en alle cijfers zitten daar tussen.
Bij groep B liggen alle resultaten wat hoger dan in groep A, maar een groot verschil is er niet.
Sectorhoek:
`(51,0)/(162,3) * 360^@ ~~ 113^@`
.
Dat is
`(51,0)/(162,3) * 100 ~~ 31,4`
%.
Een kwalitatieve variabele.
`(67,5 + 28,2)/(162,3) * 100 ~~ 59,0` %. (En terecht: weg met die vervuiling!)
Werk met Excel. Zie figuur.
De modale voetlengte is `49 * 0,5 = 24,5` cm en de gemiddelde voetlengte is `bar(V) = 49,0 * 0,5 = 24,5` cm.
Maak een extra kolom voor
`|V_i - bar(V)|*f_i*0,5`
.
Je vindt GAA
`~~ 0,9`
cm.
Omdat voetlengte en voetbreedte van elke vrouw gekoppeld zijn. Je kunt aan deze tabellen niet zien of een vrouw met een grote voetlengte niet juist een kleine voetbreedte heeft.
De spreidingsbreedte is `7,15 - 4,08 = 3,07` .
De meest waarschijnlijke uitschieter lijkt `4,08` te zijn: `Q_(text(data)) = (|4,08 - 5,25|)/(3,07) ~~ 0,3811` .
Dixon's tabel geeft bij `n = 12` en `95` %: `Q = 0,3755` .
Dus inderdaad is `4,08` een uitschieter.
Andere uitschieters zijn er niet.
Hoogstens in tientallen bar.
Je zit er scheef voor, dus er is sprake van parallax.
Dit is een persoonlijk en vermijdbare fout.
Dit gaat over een toevallige fout, over de precisie van het instrument.
Omdat het meetbereik tussen `0` en `2500` ligt is de schaallengte (meetbreedte) gelijk aan `2500` .
Dus de druk ligt tussen `950 + 0,01*2500 = 975` en `950 - 0,01*2500 = 925` .
De minimale druk is `p_(text(min)) = 925` bar en de maximale druk is `p_(text(max)) = 980 + 0,01*2500 = 1005` bar.
Omdat
`p_(text(min))*V_(text(max)) = p_(text(max))*V_(text(min))`
, geldt
`925*10 = 1005*V_(text(min))`
.
Dus is
`V_(text(min)) ~~ 9,20`
en neemt het volume hoogstens met
`0,8`
L af.
Dit zijn liggende staafdiagrammen.
Geschat:
in 1900:
`400000`
in 1950:
`600000`
in 2000:
`550000`
In 2000 in klasse `50 - 54` .
In 2050 in klasse `95+` .
In 1900 en in 1950:
`0-4`
In 2000:
`25-29`
In 2050:
`50-54`
De modale klasse stijgt in leeftijden.
Het aantal 85-plussers schatten uit diagrammen en van absoluut omrekenen naar relatief (in procenten).