Een formule is een berekening waarin variabelen voorkomen en een isgelijkteken.
Een bekend voorbeeld is
oppervlakte (rechthoek)
`=`
lengte
`xx`
breedte.
De variabelen zijn lengte, breedte en oppervlakte.
Als je voor twee ervan een getal kiest, kun je de derde uitrekenen.
Meestal kort je de variabelen af tot letter:
`b`
voor breedte,
`l`
voor lengte en
`A`
voor oppervlakte (rechthoek) (de A komt van
"area"
, Engels voor oppervlakte).
De formule hierboven wordt dan:
`A = l xx b`
.
Omdat het keerteken op de letter x lijkt, schrijf je het als `*` .
De formule hierboven wordt dan: `A = l * b` .
En als dat niet tot misverstanden leidt, laat je het keerteken meestal weg.
Als bijvoorbeeld
`l = 10`
, dan wordt de formule
`A = 10*b`
of
`A = 10b`
.
In dit geval is
`A`
afhankelijk van
`b`
.
De formule geeft dan een verband tussen twee variabelen weer.
Je kunt er een tabel bij maken door voor
`b`
getallen in te vullen en daarmee de waarden van
`A`
uit te rekenen. Dit heet substitueren, je substitueert voor
`b`
telkens een ander getal.
En bij die tabel kun je weer een grafiek maken met
`A`
op de verticale as.